Nadat de moederknol (poter) een wortelgestel en loof heeft ontwikkeld wordt de aardappelplant aangezet tot knolzetting. Afhankelijk van het ras en de omstandigheden start de knolzetting 2 tot 4 weken na de opkomst. Dit gebeurt in het ondergrondse stengelgedeelte tussen de moederknol en het bodemoppervlak. Uit de okselknoppen ontwikkelen zich ondergrondse stengels, ook wel aangeduid als wortelstokken of stolonen. Aan het uiteinde van deze stolonen bevinden zich de zogenaamde ‘tips’ die aan worden gezet tot celdeling en – strekking en vervolgens tot het opzwellen van deze cellen. Een aardappelknolletje is dus eigenlijk een verdikte ondergrondse stengel en maakt officieel geen onderdeel uit van het wortelgestel. (plaatje hiernaast beeld het goed uit maar wellicht te wetenschappelijk) Het succes van de knolzettingsfase is in hoge mate bepalend voor de uiteindelijke knolopbrengst.
Wat remt de knolzetting
In de aardappelplant vind er een continue competitie plaats tussen energietransport en -opslag in vegetatieve en generatieve plantorganen. De ondergrondse knolzetting wordt geremd wanneer de focus uitgaat naar de ontwikkeling van vegetatieve plantendelen (loof), door factoren zoals een (te) hoge stikstofgift en een goede beschikbaarheid tot water. Vooral bij laatrijpende rassen is het van belang om de stikstofgift te matigen en meer te spreiden over het groeiseizoen, middels bladbespuitingen bijvoorbeeld (link naar Doel ‘knol en bolvulling’ – wanneer gereed).
Wat stimuleert de knolzetting
Omgevingsfactoren zijn zeer bepalend voor de ontwikkeling van vegetatieve opslagorganen zoals aardappelknollen. De knolzetting wordt vroeg in het seizoen getriggerd door veranderende daglengte en temperatuur. Ieder ras heeft een kritische daglengte. Dat houdt in dat een ras alleen knollen gaat vormen wanneer de daglengte korter of gelijk is aan die kritische daglengte. Daglengte wordt waargenomen in de bladeren, die een signaal uitzenden naar de stolonen om knolzetting te induceren. Hierbij spelen de planthormonen Abscisinezuur (ABA) en Gibberellinezuur (GA) een cruciale rol.
Tijdens het proces van knolzetting is het erg belangrijk dat de plant optimaal voedingsstoffen en vocht kan opnemen en dat de ontwikkeling niet geremd wordt door abiotisch stress of overbemesting. Een bladbespuiting met Optima Root zorgt in dit cruciale stadium voor een compleet pakket aan nutriënten, verrijkt met plantversterkers (aminozuren, humine en fulvinezuren, zeewierextract, planthormonen) om de plant zo optimaal mogelijk aan te zetten tot knolzetting.
Aardappelplant met knollen in een demoproef
Welke stoffen zijn nodig voor de knolzetting?
Tijdens het proces van knolzetting is het erg belangrijk dat de plant optimaal voedingsstoffen en vocht kan opnemen en dat de ontwikkeling niet geremd wordt door abiotisch stress of overbemesting. Een bladbespuiting met Optima Leaf-Amino rondom de knolzetting bevordert de eiwitproductie, waardoor het gewas minder hinder zal ondervinden van factoren die de knolzetting kunnen belemmeren. Met het gebruik van Optima Leaf-Trace wordt het gewas van belangrijke spoorelementen voorzien, waaronder ijzer, mangaan en zink. Veel spoorelementen zijn cruciaal voor een optimale ontwikkeling van bladgroen, en dus de fotosynthese. Later in het seizoen is het goed om enkele bespuitingen uit te voeren met Optima Leaf-K. Optima Leaf-K bevat kalium, welk essentieel is voor de waterhuishouding van het gewas, maar ook een belangrijke rol vervult bij het transport van de in de bladeren gevormde suikers naar de knollen.